Dinsdag 2 april 2024
Markus 5:35-36
"Terwijl Hij nog sprak, kwamen [enigen] van [het] [huis] des oversten der synagoge, zeggende: Uw dochter is gestorven; wat zijt gij den Meester nog moeilijk? En Jezus, terstond gehoord hebbende het woord, dat er gesproken werd, zeide tot den overste der synagoge: Vrees niet; geloof alleenlijk."
"Hij was nog niet uitgesproken of uit het huis van de bestuurder van de synagoge kwam iemand zeggen: 'Uw dochter is gestorven. Waarom zou u de meester nog langer lastigvallen?' Jezus hoorde wel wat er gezegd werd, maar zei tegen Jaïrus: 'Wees niet bang; blijf geloven!'"
"Nog voor hij uitgesproken was, kwamen enkele mensen tegen de leider van de synagoge zeggen: 'Uw dochter is gestorven, waarom valt u de meester nog lastig?' Maar Jezus hoorde dat en zei tegen de leider van de synagoge: 'Wees niet bang, maar blijf geloven.'"
"Nog voor hij uitgesproken was, kwamen enkele mensen tegen de leider van de synagoge zeggen: 'Uw dochter is gestorven, waarom valt u de meester nog lastig?' Maar Jezus hoorde dat en zei tegen de leider van de synagoge: 'Wees niet bang, maar blijf geloven.'"
"Terwijl Hij nog met haar sprak, kwamen er mensen met een boodschap voor Jaïrus. "Uw dochter is al gestorven. Het heeft nu geen zin meer dat de Meester met u meegaat." Jezus hoorde het en zei tegen Jaïrus: "Wees niet ongerust, vertrouw maar op Mij."
Overdenking van vandaag:
Wanneer alles verloren lijkt, zegt Jezus: "Vertrouw me." In de donkerste nacht, zegt Jezus: "Vertrouw me maar." Terwijl de meesten van ons deze woorden kennen en het gemakkelijk vinden deze te geloven in kerkdiensten wanneer het goed gaat, zijn ze vaak veel lastiger om te geloven wanneer we ons in vergelijkbare omstandigheden vinden waarmee Jaïrus werd geconfronteerd.
Angst verlamt ons! Angst beheerst onze gedachten! Angst neemt ons geloof weg! Dus Jezus zegt: "Wees niet bang. Vertrouw me!" Moge God ons de kracht geven om juist dat te doen wanneer we geconfronteerd worden met angstige tijden.
Gebed:
O God, mijn Abba Vader, help me alstublieft Jezus te vertrouwen en niet te luisteren naar mijn angst. Ik heb vooral dit genadig geschenk van u nodig wanneer ik worstel met de mogelijke ziekte en dood van een geliefde. Kom dichtbij en vul mij, Heilige Geest. In Jezus' naam bid ik. Amen.
Contekst: Markus 5:21-43
"En als Jezus wederom in het schip overgevaren was aan de andere zijde, vergaderde een grote schare bij Hem; en Hij was bij de zee. En ziet, er kwam een van de oversten der synagoge, met name Jairus; en Hem ziende, viel hij aan Zijn voeten, En bad Hem zeer, zeggende: Mijn dochtertje is in haar uiterste; [ik] [bid] [U], dat Gij komt en de handen op haar legt, opdat zij behouden worde, en zij zal leven. En Hij ging met hem; en een grote schare volgde Hem, en zij verdrongen Hem. En een zekere vrouw, die twaalf jaren den vloed des bloeds gehad had, En veel geleden had van vele medicijnmeesters, en al het hare [daaraan] ten koste gelegd en geen baat gevonden had, maar met welke het veeleer erger geworden was; [Deze] van Jezus horende, kwam onder de schare van achteren, en raakte Zijn kleed aan; Want zij zeide: Indien ik maar Zijn klederen mag aanraken, zal ik gezond worden. En terstond is de fontein haars bloeds opgedroogd, en zij gevoelde aan haar lichaam, dat zij van die kwaal genezen was. En terstond Jezus, bekennende in Zichzelven de kracht, die van Hem uitgegaan was, keerde Zich om in de schare, en zeide: Wie heeft Mijn klederen aangeraakt? En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Gij ziet, dat de schare U verdringt, en zegt Gij: Wie heeft Mij aangeraakt? En Hij zag rondom om haar te zien, die dat gedaan had. En de vrouw, vrezende en bevende, wetende, wat aan haar geschied was, kwam en viel voor Hem neder, en zeide Hem al de waarheid. En Hij zeide tot haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede, en zijt genezen van deze uw kwaal. Terwijl Hij nog sprak, kwamen [enigen] van [het] [huis] des oversten der synagoge, zeggende: Uw dochter is gestorven; wat zijt gij den Meester nog moeilijk? En Jezus, terstond gehoord hebbende het woord, dat er gesproken werd, zeide tot den overste der synagoge: Vrees niet; geloof alleenlijk. En Hij liet niemand toe Hem te volgen, dan Petrus, en Jakobus, en Johannes, den broeder van Jakobus; En kwam in het huis des oversten der synagoge; en zag de beroerte [en] [degenen], die zeer weenden en huilden. En ingegaan zijnde, zeide Hij tot hen: Wat maakt gij beroerte, en [wat] weent gij? Het kind is niet gestorven, maar het slaapt. En zij belachten Hem; maar Hij, als Hij hen allen had uitgedreven, nam bij Zich den vader en de moeder des kinds, en degenen die met Hem [waren], en ging binnen, waar het kind lag. En Hij vatte de hand des kinds, en zeide tot haar: Talitha kumi! hetwelk is, zijnde overgezet: Gij dochtertje (Ik zeg u), sta op. En terstond stond het dochtertje op, en wandelde; want het was twaalf jaren [oud]; en zij ontzetten zich met grote ontzetting. En Hij gebood hun zeer, dat niemand datzelve zou weten; en zeide, dat men haar zou te eten geven."
"Toen Jezus weer aan de overkant van het meer was, stroomde daar een grote menigte op hem toe. En terwijl hij nog bij de oever was, kwam Jaïrus eraan, een van de bestuurders van de synagoge. Toen hij Jezus zag, viel hij voor hem op de knieën en smeekte dringend: 'Mijn dochtertje ligt op sterven. Kom alstublieft mee om haar de handen op te leggen; dan wordt ze beter en blijft in leven.' Jezus ging met hem mee. Een grote menigte volgde hem en drong steeds meer op. Er was een vrouw bij die al twaalf jaar aan bloedingen leed. Ze had al heel wat dokters gehad, het was een lijdensweg geweest en het had haar al haar geld gekost, maar het had allemaal niets geholpen; ze was alleen maar achteruitgegaan. Ze had over Jezus gehoord, en nu werkte ze zich door de menigte heen tot ze vlak achter hem was en raakte zijn kleren aan. Want ze zei bij zichzelf: 'Ik hoef alleen maar zijn kleren aan te raken; dan zal ik beter worden.' Meteen hield de bloeding op en zij voelde dat zij van haar kwaal genezen was. Op hetzelfde moment merkte Jezus dat er kracht uit hem was weggestroomd. Hij draaide zich om tussen al die mensen en vroeg: 'Wie heeft mijn kleren aangeraakt?' Zijn leerlingen zeiden tegen hem: 'Kijk eens hoe al die mensen om u heen dringen, en u vraagt: wie heeft mij aangeraakt!' Maar Jezus keek rond om te zien wie het gedaan had. De vrouw, die wist wat er met haar gebeurd was, kwam bevend van angst naar voren, viel voor Jezus neer en vertelde hem de hele waarheid. Maar hij zei: 'Uw geloof heeft u gered, mijn kind. Ga in vrede; u bent van uw kwaal genezen.' Hij was nog niet uitgesproken of uit het huis van de bestuurder van de synagoge kwam iemand zeggen: 'Uw dochter is gestorven. Waarom zou u de meester nog langer lastigvallen?' Jezus hoorde wel wat er gezegd werd, maar zei tegen Jaïrus: 'Wees niet bang; blijf geloven!' Hij wilde niet dat iemand met hem meeging behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus. Ze gingen het huis binnen. Iedereen huilde en jammerde luid. Toen Jezus alle ontreddering zag, zei hij tegen hen: 'Waarom bent u zo ontdaan en waarom huilt u? Het kind is niet dood; het slaapt alleen maar.' Ze vonden het bespottelijk wat hij zei. Maar Jezus stuurde iedereen naar buiten, nam de vader van het kind, haar moeder en zijn drie leerlingen mee en ging de kamer binnen waar het kind lag. Hij pakte haar bij de hand en zei tegen haar: 'Talita koem,' dat betekent: Meisje, ik zeg je: sta op. Meteen stond het meisje op en begon te lopen. Ze was twaalf jaar. Iedereen was buiten zichzelf van verbazing. Jezus vroeg hun nadrukkelijk, ervoor te zorgen dat niemand er iets van te weten zou komen. Hij zei ook nog: 'Geef haar wat te eten.'"
"En toen Jezus met het schip weder overgestoken was naar de overkant, verzamelde zich een grote schare bij Hem; en Hij was bij de zee. En er kwam een van de oversten der synagoge, genaamd Jairus, en toen deze Hem zag, wierp hij zich neder aan zijn voeten, en hij smeekte Hem dringend, zeggende: Mijn dochtertje ligt op haar uiterste; kom toch en leg haar de handen op, dan zal zij behouden worden en in leven blijven. En Hij ging met hem mede en een grote schare volgde Hem en zij drongen tegen Hem op. En een vrouw, die twaalf jaar aan bloedvloeiingen geleden had, en veel doorstaan had van vele dokters en al het hare daaraan ten koste had gelegd en geen baat had gevonden, maar veeleer achteruit was gegaan, had gehoord, wat er van Jezus verteld werd, en zij kwam tussen de schare en raakte van achter zijn kleed aan. Want zij zeide: Indien ik slechts zijn klederen kan aanraken, zal ik behouden zijn. En terstond droogde de bron van haar bloed op en zij bemerkte aan haar lichaam, dat zij van haar kwaal genezen was. En Jezus bemerkte terstond bij Zichzelf de kracht, die van Hem uitgegaan was, en Hij keerde Zich om in de schare, en zeide: Wie heeft Mij aangeraakt? En zijn discipelen zeiden tot Hem: Gij ziet, dat de schare tegen U opdringt en Gij zegt: Wie heeft Mij aangeraakt? En Hij keek rond om te zien, wie dat gedaan had. De vrouw nu, bevreesd en bevende, wetende wat met haar geschied was, kwam en wierp zich voor Hem neder en zeide Hem de volle waarheid. En Hij zeide tot haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede en wees genezen van uw kwaal. Terwijl Hij nog sprak, kwam men uit het huis van de overste der synagoge hem zeggen: Uw dochter is gestorven; waarom valt gij de Meester nog lastig? Doch Jezus luisterde niet naar wat gezegd werd, maar Hij zeide tot de overste der synagoge: Wees niet bevreesd, geloof alleen. En Hij stond niemand toe met Hem mede te gaan, behalve Petrus en Jakobus en Johannes, de broeder van Jakobus. En zij kwamen in het huis van de overste der synagoge en Hij zag het misbaar en mensen, die luid weenden en weeklaagden. En binnengekomen, zeide Hij tot hen: Waarom maakt gij misbaar en weent gij? Het kind is niet gestorven, maar het slaapt. En zij lachten Hem uit. Doch Hij dreef hen allen het huis uit en nam de vader van het kind en de moeder en die bij Hem waren mede en Hij ging het vertrek binnen, waar het kind lag. En Hij vatte de hand van het kind en zeide tot haar: Talita koem, hetgeen betekent: Meisje, ik zeg u, sta op! En het meisje stond onmiddellijk op en het kon lopen; want het was twaalf jaar. En zij ontzetten zich terstond bovenmate. En Hij gebood hun nadrukkelijk, dat niemand dit te weten zou komen en zeide dat men haar te eten zou geven."
"Toen Jezus weer met de boot was overgestoken, verzamelde er zich een grote menigte bij hem, en hij bleef aan het meer. Een van de leiders van de synagoge, die Jaïrus heette, kwam naar hem toe, en toen hij Jezus zag viel hij aan zijn voeten neer. Hij smeekte hem dringend: 'Mijn dochter ligt op sterven; kom haar de handen opleggen om haar te redden en te zorgen dat ze in leven blijft.' Hij ging met hem mee. Een grote menigte volgde hem en verdrong zich om hem heen. Onder hen was ook een vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies leed. Ze had veel ellende doorgemaakt door de behandeling van allerlei artsen, aan wie ze haar hele vermogen had uitgegeven zonder dat ze ergens baat bij had gehad; integendeel, ze was alleen maar achteruitgegaan. Ze had gehoord over Jezus, en ze begaf zich tussen de menigte en raakte zijn bovenkleed van achteren aan, want ze dacht: Als ik alleen zijn kleren maar kan aanraken, zal ik al gered worden. En meteen hield het bloed op te vloeien en merkte ze aan haar lichaam dat ze voorgoed van de kwaal genezen was. Op hetzelfde ogenblik werd Jezus zich ervan bewust dat er kracht uit hem was weggestroomd. Midden in de menigte draaide hij zich om en vroeg: 'Wie heeft mijn kleren aangeraakt?' Zijn leerlingen zeiden tegen hem: 'U ziet dat de menigte zich om u verdringt en dan vraagt u: "Wie heeft mij aangeraakt?"' Maar hij keek om zich heen om te zien wie het gedaan had. De vrouw, die bang was geworden en stond te trillen omdat ze wist wat er met haar was gebeurd, kwam naar hem toe en viel voor hem neer en vertelde hem de hele waarheid. Toen zei hij tegen haar: 'Uw geloof heeft u gered; ga in vrede en wees genezen van uw kwaal.' Nog voor hij uitgesproken was, kwamen enkele mensen tegen de leider van de synagoge zeggen: 'Uw dochter is gestorven, waarom valt u de meester nog lastig?' Maar Jezus hoorde dat en zei tegen de leider van de synagoge: 'Wees niet bang, maar blijf geloven.' Hij stond niemand toe om met hem mee te gaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus. Ze kwamen bij het huis van de leider van de synagoge en zagen daar een groep mensen die luid stonden te huilen en te weeklagen. Hij ging naar binnen en zei tegen hen: 'Waarom maken jullie zo'n misbaar en huilen jullie? Het kind is niet gestorven, het slaapt.' Ze lachten hem uit. Maar hij stuurde hen allemaal naar buiten en ging met de vader en moeder van het kind en de leerlingen die bij hem waren de kamer van het kind binnen. Hij pakte de hand van het kind vast en zei tegen haar: '\@Talita koem!\@' In onze taal betekent dat: 'Meisje, ik zeg je, sta op!' Meteen stond het meisje op en begon heen en weer te lopen. Ze was twaalf jaar. Iedereen was met stomheid geslagen. Hij drukte hun op het hart dat niemand dit te weten mocht komen, en zei dat ze haar te eten moesten geven."
"Jezus stak het meer weer over. Toen Hij aan de overkant afmeerde, stond er op de oever een menigte mensen te wachten. Er kwam een man naar Hem toe die voor Hem op de knieën viel. Het was Jaïrus, de leider van een synagoge uit de buurt. Hij was radeloos omdat zijn dochtertje op sterven lag. "Wilt U alstublieft meekomen om Uw handen op haar te leggen," smeekte hij, "dan zal ze beter worden en blijven leven." Jezus ging met hem mee. De mensen liepen achter Hem aan en verdrongen zich om Hem. nder hen was een vrouw die al twaalf jaar bloed verloor. Zij had veel geleden omdat er veel aan haar was gedokterd. Al haar geld had zij eraan uitgegeven, maar het had niets geholpen. Ze was eerder achteruitgegaan. Maar nu had ze gehoord over de wonderen die Jezus deed. Zij wrong zich tussen de mensen door naar Hem toe en raakte van achteren Zijn kleren aan. "Als ik Zijn kleren maar kan aanraken, zal ik beter worden," dacht zij. Het bloeden hield onmiddellijk op en zij merkte dat ze genezen was. Ze verloor geen bloed meer. Op dat moment draaide Jezus Zich om en vroeg: "Wie heeft mijn kleren aangeraakt?" Want Hij voelde dat er kracht van Hem was uitgegaan. Zijn discipelen zeiden: "Hoe kunt U dat nu vragen? U staat midden tussen de mensen!" aar Hij keek rond om te zien wie het geweest was. Geschrokken kwam de vrouw naar Hem toe. Zij beefde over haar hele lichaam, omdat zij zich realiseerde wat met haar was gebeurd. Zij viel op haar knieën en vertelde Hem precies wat er was gebeurd. Hij zei tegen haar: "Vrouw, u bent genezen door uw geloof in Mij. Ga met een gerust hart naar huis." Terwijl Hij nog met haar sprak, kwamen er mensen met een boodschap voor Jaïrus. "Uw dochter is al gestorven. Het heeft nu geen zin meer dat de Meester met u meegaat." Jezus hoorde het en zei tegen Jaïrus: "Wees niet ongerust, vertrouw maar op Mij." Hij wilde niet dat er veel mensen met Hem meegingen. Alleen Petrus, Jakobus en Johannes mochten mee. Toen zij bij het huis van Jaïrus kwamen, klonk daar gehuil en gejammer! Jezus ging naar binnen en vroeg: "Waarom maakt u zo'n lawaai? Waar is dat gehuil voor nodig? Het kind is niet gestorven, het slaapt." Zij lachten Hem in Zijn gezicht uit. Maar Jezus stuurde ze allemaal de deur uit en ging samen met de ouders en Zijn drie discipelen naar de kamer van het kind. Hij nam haar bij de hand en zei: "Sta op, meisje." Het meisje, dat twaalf jaar was, sprong uit haar bed en liep de kamer rond! Haar ouders wisten niet wat zij zagen. Zij waren er helemaal ondersteboven van. Jezus drukte hen op het hart niemand te vertellen wat er was gebeurd. Voor Hij wegging, zei Hij dat ze het meisje iets te eten moesten geven."
Lees deze Wat Jezus deed in:
- Engels
Vorige Wat Jezus Deed
1 april 2024 | Markus 5:30-34 |
31 maart 2024 | Markus 5:28-29 |
30 maart 2024 | Markus 5:25-27 |
29 maart 2024 | Markus 5:24 |
28 maart 2024 | Markus 5:21-23 |
27 maart 2024 | Markus 5:20 |
26 maart 2024 | Markus 5:18-19 |
← Home