Donderdag 17 september 2026
Johannes 13:31-32
"Als hij dan uitgegaan was, zeide Jezus: Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt. Indien God in Hem verheerlijkt is, zo zal ook God Hem verheerlijken in Zichzelven, en Hij zal Hem terstond verheerlijken."
"Toen Judas weg was, zei Jezus: 'De glorie van de Mensenzoon is nu openbaar geworden, en door hem de glorie van God. Als Gods glorie door hem openbaar is geworden, zal God hem in zijn glorie doen delen, nu onmiddellijk."
"Toen hij weg was zei Jezus: 'Nu is de grootheid van de Mensenzoon zichtbaar geworden, en door hem de grootheid van God. Als Gods grootheid door hem zichtbaar geworden is, zal God hem ook in die grootheid laten delen, nu onmiddellijk."
"Toen hij weg was zei Jezus: 'Nu is de grootheid van de Mensenzoon zichtbaar geworden, en door hem de grootheid van God. Als Gods grootheid door hem zichtbaar geworden is, zal God hem ook in die grootheid laten delen, nu onmiddellijk."
"Toen Judas de deur uit was, zei Jezus: "Nu blijkt hoe groot en machtig Ik ben. En daardoor blijkt ook hoe groot en machtig God is. Door wat er gaat gebeuren, zullen God en Ik in elkaar herkenbaar zijn en onze grootheid en macht zullen zichtbaar worden."
Overdenking van vandaag:
Johannes heeft in zijn evangelie laten doorschemeren dat Jezus glorie zou herdefiniëren. Het woord voor verheerlijken of aanbidden betekent eigenlijk omhoog heffen.
Voor Jezus zal zijn glorie met zich meebrengen dat hij omhoog geheven wordt op het kruis, uit liefde voor ons en in gehoorzaamheid aan God. Hij zal de Vader glorie brengen door het plan van de Vader te vervullen door ons uit onze gebondenheid aan zonde en dood te bevrijden door zijn overlijden, begrafenis en opstanding. Zijn wij bereid om hem te volgen naar dit soort glorie?
Gebed:
Geef me moed, God mijn Rots en mijn Verlosser, om een zelfde soort weg naar glorie te aanvaarden. De weg die Jezus voor mij uit bewandelde. Ik bid dit in zijn krachtige en heilige naam. Amen.
Contekst: Johannes 13:18-38
"Ik zeg niet van u allen: Ik weet, welke Ik uitverkoren heb; maar [dit] [geschiedt], opdat de Schrift vervuld worde: Die met Mij het brood eet, heeft tegen Mij zijn verzenen opgeheven. Van nu zeg Ik het ulieden, eer het geschied is, opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij geloven moogt, dat Ik het ben. Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo Ik iemand zende, wie [dien] ontvangt, die ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, die ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft. Jezus, deze dingen gezegd hebbende, werd ontroerd in den geest, en betuigde, en zeide: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, dat een van ulieden Mij zal verraden. De discipelen dan zagen op elkander, twijfelende, van wien Hij [dat] zeide. En een van Zijn discipelen was aanzittende in den schoot van Jezus, welken Jezus liefhad. Simon Petrus dan wenkte dezen, dat hij vragen zou, wie hij toch ware, van welken Hij [dit] zeide. En deze, vallende op de borst van Jezus, zeide tot Hem: Heere, wie is het? Jezus antwoordde: Deze is het, dien Ik de bete, als IK ze ingedoopt heb, geven zal. En als Hij de bete ingedoopt had, gaf Hij ze Judas, Simons [zoon], Iskariot. En na de bete, toen voer de satan in hem. Jezus dan zeide tot hem: Wat gij doet, doe het haastelijk. En dit verstond niemand dergenen, die aanzaten, waartoe Hij hem [dat] zeide. Want sommigen meenden, dewijl Judas de beurs had, dat hem Jezus zeide: Koop, hetgeen wij van node hebben tot het feest, of, dat hij den armen wat geven zou. Hij dan, de bete genomen hebbende, ging terstond uit. En het was nacht. Als hij dan uitgegaan was, zeide Jezus: Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt. Indien God in Hem verheerlijkt is, zo zal ook God Hem verheerlijken in Zichzelven, en Hij zal Hem terstond verheerlijken. Kinderkens, nog een kleinen [tijd] ben Ik bij u. Gij zult Mij zoeken, en gelijk Ik den Joden gezegd heb: Waar Ik heenga, kunt gij niet komen; [alzo] zeg Ik ulieden nu ook. Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt. Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij Mijn discipelen zijt, zo gij liefde hebt onder elkander. Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, waar gaat Gij heen? Jezus antwoordde hem: Waar Ik heenga, kunt gij Mij nu niet volgen; maar gij zult Mij namaals volgen. Petrus zeide tot Hem: Heere, waarom kan ik U nu niet volgen? Ik zal mijn leven voor U zetten. Jezus antwoordde hem: Zult gij uw leven voor Mij zetten? Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De haan zal niet kraaien, totdat gij Mij driemaal verloochend zult hebben."
"Ik doel nu niet op jullie allemaal. Ik weet wie ik heb uitgekozen, maar in de Schrift staat: Iemand die met mij het brood deelde, heeft zich tegen mij gekeerd. Dit moet nog in vervulling gaan, maar ik zeg het jullie nu al; als het dan gebeurt, zullen jullie geloven dat ik ben die ik ben. Ik verzeker je: wie iemand ontvangt die door mij is gezonden, ontvangt mij, en wie mij ontvangt, ontvangt hem die mij gezonden heeft.' Toen hij dat gezegd had, zei Jezus diep bewogen: 'Ik verzeker jullie: een van jullie gaat mij uitleveren.' De leerlingen keken elkaar vragend aan: wie zou hij bedoelen? Een van hen, de leerling van wie Jezus bijzonder veel hield, lag vlak naast Jezus aan. Simon Petrus gaf hem een wenk: 'Vraag eens wie hij bedoelt.' De leerling leunde nog dichter tegen Jezus aan en vroeg: 'Wie is het, Heer?' 'Het is de man aan wie ik het stuk brood zal geven dat ik in de schaal doop,' antwoordde Jezus. Toen doopte hij een stuk brood in de schaal en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot. Judas pakte het aan en Satan nam bezit van hem. 'Ga nu maar meteen doen wat je van plan bent,' zei Jezus. Niemand aan tafel begreep wat Jezus hiermee bedoelde. Omdat Judas de kas beheerde, dachten sommigen dat Jezus hem gezegd had iets te kopen voor het feest of wat te gaan geven aan de armen. Zodra Judas het stuk brood had aangenomen, ging hij naar buiten. Het was nacht. Toen Judas weg was, zei Jezus: 'De glorie van de Mensenzoon is nu openbaar geworden, en door hem de glorie van God. Als Gods glorie door hem openbaar is geworden, zal God hem in zijn glorie doen delen, nu onmiddellijk. Mijn kinderen, ik zal niet lang meer bij jullie zijn. Je zult me zoeken; maar wat ik tegen de Joden gezegd heb, zeg ik nu ook tegen jullie: waar ik heenga, kunnen jullie niet komen. Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals ik jullie heb liefgehad, zo moeten ook jullie elkaar liefhebben. Als er liefde onder jullie heerst, zal iedereen kunnen zien dat jullie mijn leerlingen zijn.' Simon Petrus vroeg Jezus: 'Waar gaat u naar toe, Heer?' Hij antwoordde: 'Naar de plaats waar ik heenga, kun je me nu niet volgen. Pas later zul je me volgen.' Petrus zei: 'Heer, waarom kan ik u nu niet volgen? Ik ben bereid voor u mijn leven te geven!' Maar Jezus zei: 'Ben je bereid je leven voor mij te geven? Ik verzeker je: voordat de haan kraait, zul je driemaal beweren dat je mij niet kent.'"
"Ik spreek niet van u allen; Ik weet, wie Ik heb uitgekozen; maar het schriftwoord moet vervuld worden: Hij, die mijn brood eet, heeft zijn hiel tegen Mij opgeheven. Thans reeds zeg Ik het u, eer het geschiedt, opdat gij, wanneer het geschiedt, gelooft, dat Ik het ben. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie ontvangt, die Ik zend, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft. Na deze woorden werd Jezus ontroerd in de geest en Hij getuigde en zeide: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: een van u zal Mij verraden. De discipelen zagen elkander aan, in het onzekere, van wie Hij sprak. Een van de discipelen, dien Jezus liefhad, lag aan de boezem van Jezus; hem dan gaf Simon Petrus een wenk en zeide tot hem: Zeg, wie het is, van wie Hij spreekt. Deze, aanstonds zich aan de borst van Jezus werpende, zeide tot Hem: Here, wie is het? Jezus dan antwoordde: Die is het, voor wie Ik het stuk brood indoop en wie Ik het geef. Hij doopte dan het stuk brood in en nam het en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot. En na dit stuk brood, toen voer de satan in hem. Jezus dan zeide tot hem: Wat gij doen wilt, doe het met spoed. Maar niemand van de aanliggenden begreep, waartoe Hij hem dit zeide; want sommigen meenden, dat Jezus, omdat Judas de kas hield, tot hem zeide: Koop wat wij nodig hebben voor het feest, of dat hij iets aan de armen moest geven. Hij nam dan het stuk brood en vertrok terstond. En het was nacht. Toen hij dan heengegaan was, zeide Jezus: Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt en God is in Hem verheerlijkt. Als God in Hem verheerlijkt is, zal God ook Hem in Zich verheerlijken, en Hem terstond verheerlijken. Kinderkens, nog een korte tijd ben Ik bij u; gij zult Mij zoeken en, gelijk Ik de Joden gezegd heb: Waar Ik heenga, kunt gij niet komen, zo spreek Ik thans ook tot u. Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat gij ook elkander liefhebt. Hieraan zullen allen weten, dat gij discipelen van Mij zijt, indien gij liefde hebt onder elkander. Simon Petrus zeide tot Hem: Here, waar gaat Gij heen? Jezus antwoordde: Waar Ik heenga, kunt gij Mij nu niet volgen, maar gij zult later volgen. Petrus zeide tot Hem: Here, waarom kan ik U thans niet volgen? Ik zal mijn leven voor U inzetten! Jezus antwoordde: Uw leven zult gij voor Mij inzetten? Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de haan zal niet kraaien, eer gij Mij driemaal verloochend hebt."
"Ik doel niet op jullie allemaal: ik weet wie ik heb uitgekozen. Wat in de Schrift staat zal in vervulling gaan: "Hij die at van mijn brood heeft zich tegen mij gekeerd." Ik zeg het jullie nu al, voor het gaat gebeuren; wanneer het dan gebeurt, zullen jullie geloven dat ik het ben. Ik verzeker jullie: wie iemand ontvangt die door mij gezonden is ontvangt mij, en wie mij ontvangt ontvangt hem die mij gezonden heeft.' Nadat hij dit gezegd had werd Jezus diepbedroefd, en hij verklaarde: 'Waarachtig, ik verzeker jullie: een van jullie zal mij verraden.' De leerlingen keken elkaar aan en vroegen zich af wie hij bedoelde. Een van hen, de leerling van wie Jezus veel hield, lag naast hem aan tafel aan, en Simon Petrus beduidde hem dat hij moest vragen wie Jezus bedoelde. Hij boog zich dicht naar Jezus toe en vroeg: 'Wie, Heer?' 'Degene aan wie ik het stuk brood geef dat ik nu in de schaal doop, 'zei Jezus. Hij doopte een stuk brood in de schaal en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot. Op dat moment nam de duivel bezit van Judas. Jezus zei: 'Doe maar meteen wat je van plan bent.' Niemand aan tafel begreep waarom hij dit zei; omdat Judas de kas beheerde, dachten sommigen dat Jezus bedoelde dat hij inkopen voor het feest moest doen, of dat hij iets aan de armen moest geven. Judas nam het brood aan en ging meteen weg. Het was nacht. Toen hij weg was zei Jezus: 'Nu is de grootheid van de Mensenzoon zichtbaar geworden, en door hem de grootheid van God. Als Gods grootheid door hem zichtbaar geworden is, zal God hem ook in die grootheid laten delen, nu onmiddellijk. Kinderen, ik blijf nog maar een korte tijd bij jullie. Jullie zullen me zoeken, maar wat ik tegen de Joden gezegd heb, zeg ik nu ook tegen jullie: "Waar ik heen ga, daar kunnen jullie niet komen." Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben. Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn.' Simon Petrus vroeg: 'Waar gaat u naartoe, Heer?' Jezus antwoordde: 'Ik ga ergens naartoe waar jij nog niet kunt komen, later zul je mij volgen.' 'Waarom kan ik u nu niet volgen, Heer? Ik wil mijn leven voor u geven!' zei Petrus. Maar Jezus zei: 'Jij je leven voor mij geven? Waarachtig, ik verzeker je: nog voor de haan kraait zul jij mij driemaal verloochenen."
"Wat Ik zeg, geldt niet voor iedereen hier. Ik weet wie Ik uitgekozen heb. Het moet gaan zoals geschreven staat: 'Hij die regelmatig met Mij at, heeft zich tegen Mij gekeerd.' Ik vertel het nu alvast. Als het dan gebeurt, zullen jullie geloven dat Ik ben die Ik ben. Luister goed naar wat Ik zeg: Wie iemand ontvangt die door Mij gestuurd is, ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, ontvangt mijn Vader, Die Mij gestuurd heeft." Nadat Hij dit had gezegd, werd Jezus diep ontroerd. "De waarheid is," zei Hij, "dat één van jullie Mij zal verraden." Geschrokken keken de discipelen elkaar aan. Zij hadden geen idee wie Hij bedoelde. Rechts van Jezus zat Johannes, Zijn beste vriend. Simon Petrus wenkte hem en zei dat hij aan Jezus moest vragen wie Hij bedoelde. Johannes boog zich naar Jezus toe en vroeg: "Here, wie doet dat dan?" Jezus antwoordde: "Ik zal een stuk brood indopen en dat geven aan degene die het is." Hij nam een stuk brood, doopte het in de saus en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot. Op dat moment kwam de duivel in Judas. "Als je iets van plan bent, doe het dan vlug," zei Jezus tegen hem. Niemand aan tafel begreep wat Hij daarmee bedoelde. Omdat Judas het geld beheerde, dachten sommigen dat hij iets voor het feest moest kopen of iets aan de armen moest gaan geven. Nadat hij het brood van Jezus had aangenomen, ging Judas vlug naar buiten, de nacht in. Toen Judas de deur uit was, zei Jezus: "Nu blijkt hoe groot en machtig Ik ben. En daardoor blijkt ook hoe groot en machtig God is. Door wat er gaat gebeuren, zullen God en Ik in elkaar herkenbaar zijn en onze grootheid en macht zullen zichtbaar worden. Vrienden, Ik ben nog maar kort bij u! Wat zult u Mij missen! Zoals Ik al tegen de Joden zei, kunt u niet op de plaats komen, waar Ik ben. Dit is een nieuwe opdracht die Ik u geef: heb liefde voor elkaar. Heb voor elkaar net zoveel liefde als Ik voor u heb. Aan de onderlinge liefde zullen de mensen zien dat u mijn discipelen bent." Simon Petrus vroeg: "Here, waar gaat U dan heen?" "Daarheen kun je Mij nu niet volgen," antwoordde Jezus, "maar later wel." "Maar waarom kan ik nu niet met U meegaan? Ik heb alles voor U over!" zei Petrus. "Alles voor Mij over?" vroeg Jezus. "Luister goed, nog voor de haan kraait, zul je drie keer gezegd hebben dat je Mij niet kent!"
Lees deze Wat Jezus deed in:
- Engels
Vorige Wat Jezus Deed
16 september 2026 | Johannes 13:28-30 |
15 september 2026 | Johannes 13:23-27 |
14 september 2026 | Johannes 13:20-22 |
13 september 2026 | Johannes 13:18-19 |
12 september 2026 | Johannes 13:16-17 |
11 september 2026 | Johannes 13:12-15 |
10 september 2026 | Johannes 13:10-11 |
← Home