Lees meer...

Gratis E-maildiensten!

Ontvang GRATIS dagelijks reflecties en meer via e-mail!

Dagelijkse Overdenking
Wat Jezus Deed
Dagelijks Christelijke Quote
Dagelijks Bijbelvers

 

Wat Jezus Deed

Zondag 7 december 2025

 

Matthëus 26:5

         
  • Statenvertaling
  • GNV
  • NBG 1951
  • NBV
  • Het Boek

"Doch zij zeiden: Niet in het feest, opdat er geen oproer worde onder het volk."

"'Maar we moeten het niet doen op het feest,' zeiden ze,' anders komt het volk in opstand.'"

"'Maar niet op het feest, 'zeiden ze, 'want dan komt het volk in opstand.'"

"'Maar niet op het feest, 'zeiden ze, 'want dan komt het volk in opstand.'"

"Wij moeten het niet op het Paasfeest doen," zeiden sommigen. "Want dan ontstaat er vast en zeker een enorme rel!"

 

Overdenking van vandaag:

Terwijl ik dit lees, kan ik niet helpen dat ik denk aan de vreselijke spot en misbruik die Jezus onderging! Maar Matteüs liet ons vanaf het begin zien dat de religieuze macht geen gebruik zou maken van hun kennis van de geschriften om de Messias te vinden, maar in plaats daarvan zouden ze gebruik maken van hun kennis om te proberen hem te verdelgen.  

Jezus is, vanaf het moment van zijn geboorte, een bedreiging voor de religieuze macht die de leiding had. Hij was Gods Zoon, zijn Uitverkorene, zijn Gezalfde, zijn Koning. Hierdoor werd iedereen die een positie van autoriteit en status had, bedreigd. Jezus bracht een koninkrijk dat anders was. Hij predikte dat de laatsten de eersten zouden zijn en de eersten de laatsten. Dit zou opgemerkt worden door degenen die eersten waren.  

Jezus' gebrek aan reactie op de spot, beledigingen en misbruik zijn niet een teken van zwakte, maar van zijn krachtige macht aan degenen die pretenderen krachtig te zijn. Maar hij belooft dat zij zijn macht zullen kennen wanneer hij terugkomt. Die keer zullen de engelen, die hij nu geroepen zou kunnen hebben, dan met hem zijn. Er zal geen 'ontkennen' zijn, geen 'ontsnappen', en geen 'vermijden'. Zij zullen buigen en hem Koning der Koningen en Heer der Heren noemen. Hij zal niet langer lijdende Messias zijn, noch dienende Messias, hij zal de overwinnende Zoon van God zijn, Messias!

 

Gebed:

Hemelse Vader van genade, dank u voor uw genade voor mij in Jezus. Dank u, Jezus, voor het dragen van de schaamte en spot. Dank u voor het tonen van uw karakter toen degenen die tegen u waren hun karakter verloren. Maar vooral; dank u dat u eerlijk bleef ten opzichte van de missie, ook al woonde u uw hele leven in de schaduw van het kruis. Ik omarm uw kruis en uw schaamte en verkondig trots dat Jezus Christus Heer is. In uw naam bied ik mijn lof. Amen.

 

Contekst: Matthëus 26:57-75

         
  • Statenvertaling
  • GNV
  • NBG 1951
  • NBV
  • Het Boek

"Die nu Jezus gevangen hadden, leidden Hem heen tot Kajafas, den hogepriester, alwaar de Schriftgeleerden en ouderlingen vergaderd waren. En Petrus volgde Hem van verre tot aan de zaal des hogepriesters, en binnengegaan zijnde, zat hij bij de dienaren, om het einde te zien. En de overpriesters, en de ouderlingen, en de gehele grote raad zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten; en vonden niet. En hoewel er vele valse getuigen gekomen waren, zo vonden zij [toch] niet. Maar ten laatste kwamen twee valse getuigen, en zeiden: Deze heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken, en in drie dagen denzelven opbouwen. En de hogepriester, opstaande, zeide tot Hem: Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U? Doch Jezus zweeg stil. En de hogepriester, antwoordende, zeide tot Hem: Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God? Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zittende ter rechter [hand] der kracht [Gods], en komende op de wolken des hemels. Toen verscheurde de hogepriester zijn klederen, zeggende: Hij heeft [God] gelasterd, wat hebben wij nog getuigen van node? Ziet, nu hebt gij Zijn [gods] lastering gehoord. Wat dunkt ulieden? En zij, antwoordende, zeiden: Hij is des doods schuldig. Toen spogen zij in Zijn aangezicht, en sloegen Hem met vuisten. En anderen gaven Hem kinnebakslagen, zeggende: Profeteer ons, Christus, wie is het, die U geslagen heeft? En Petrus zat buiten in de zaal; en een dienstmaagd kwam tot hem, zeggende: Gij waart ook met Jezus, den Galileer. Maar hij loochende het voor allen, zeggende: Ik weet niet, wat gij zegt. En als hij naar de voorpoort uitging, zag hem een andere [dienstmaagd], en zeide tot degenen, die aldaar [waren]: Deze was ook met Jezus den Nazarener. En hij loochende het wederom met een eed, [zeggende]: Ik ken den Mens niet. En een weinig daarna, die er stonden, bijkomende, zeiden tot Petrus: Waarlijk, gij zijt ook van die, want ook uw spraak maakt u openbaar. Toen begon hij [zich] te vervloeken, en te zweren: Ik ken den Mens niet. En terstond kraaide de haan; en Petrus werd indachtig het woord van Jezus, Die tot hem gezegd had: Eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk."

"Ze voerden Jezus gevangen weg naar het huis van de hogepriester Kajafas, waar de schriftgeleerden en de oudsten bij elkaar gekomen waren. Petrus volgde hem op ruime afstand tot de binnenplaats van het huis van de hogepriester. Hij ging naar binnen en ging tussen het dienstvolk zitten om te zien hoe het zou aflopen. De opperpriesters en alle andere leden van de Raad probeerden een valse aanklacht tegen Jezus te vinden waarop ze hem ter dood zouden kunnen veroordelen. Ze konden echter niets vinden, hoewel er veel mensen kwamen die hem vals beschuldigden. Tenslotte kwamen er twee naar voren die verklaarden: 'Hij heeft beweerd: Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen weer opbouwen.' De hogepriester stond op en vroeg: 'Hebt u niets te zeggen op de beschuldiging die deze mensen tegen u inbrengen?' Maar Jezus zweeg. 'Ik bezweer u bij de levende God,' hernam de hogepriester, 'zeg ons, bent u de Christus, de Zoon van God?' 'U hebt het zelf gezegd,' antwoordde Jezus. 'Maar ik verzeker u: van nu af zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterzijde van de almachtige God en u zult hem zien komen op de wolken van de hemel.' Daarop scheurde de hogepriester zijn gewaad en riep uit: 'Dit is godslastering! Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? U hebt nu zelf gehoord hoe hij God lastert. Wat is uw oordeel?' 'Hij is schuldig en verdient de doodstraf,' antwoordden zij. Toen spuugden ze hem in het gezicht en stompten hem. Anderen sloegen hem en riepen: 'Laat eens zien, Christus, dat je een profeet bent. Wie heeft je geslagen?' Petrus zat nog steeds buiten op de binnenplaats. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe. 'Jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea,' zei ze. Maar hij beweerde van niet, waar iedereen bij was. 'Ik weet niet waar je het over hebt,' zei hij. Hij verliet de binnenplaats en ging naar de poort, maar daar zag een ander dienstmeisje hem. 'Hij hoorde ook bij Jezus van Nazaret,' zei ze tegen de mensen die daar stonden. Maar Petrus ontkende opnieuw: 'Ik zweer dat ik die man niet ken.' Even later kwamen de omstanders naar hem toe. 'Inderdaad, jij bent ook een van hen,' zeiden ze. 'Trouwens, het is aan je spraak te horen!' Toen begon Petrus te vloeken en te zweren: 'Ik ken die man niet.' Onmiddellijk kraaide er een haan. Toen herinnerde Petrus zich dat Jezus gezegd had: 'Nog vóór de haan kraait, zul je driemaal beweren dat je mij niet kent.' En hij ging naar buiten en huilde bittere tranen."

"Die nu Jezus gegrepen hadden, leidden Hem weg naar Kajafas, de hogepriester bij wie de schriftgeleerden en oudsten bijeengekomen waren. En Petrus volgde Hem van verre tot aan de hof van de hogepriester, en binnengekomen zijnde, ging hij tussen de dienaars zitten om de afloop te zien. De overpriesters en de gehele Raad trachtten een vals getuigenis tegen Jezus te vinden om Hem ter dood te brengen, maar zij vonden er geen, hoewel er vele valse getuigen optraden. Maar ten laatste traden er twee op, die verklaarden: Deze heeft gezegd: Ik kan de tempel Gods afbreken en binnen drie dagen opbouwen. En de hogepriester stond op en zeide tot Hem: Geeft Gij geen antwoord; wat getuigen dezen tegen U? Maar Jezus bleef zwijgen. En de hogepriester zeide tot Hem: Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God. Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg u, van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende op de wolken des hemels. Toen scheurde de hogepriester zijn klederen en zeide: Hij heeft God gelasterd! Waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt gij de godslastering gehoord. Wat dunkt u? Zij antwoordden en zeiden: Hij is des doods schuldig. Toen spuwden zij Hem in het aangezicht en sloegen Hem met vuisten; anderen sloegen Hem in het gelaat en zeiden: Profeteer ons, Christus, wie is het, die u geslagen heeft? Petrus zat buiten in de hof en er kwam een slavin naar hem toe, die zeide: Ook gij waart bij Jezus, de Galileeer. Maar hij loochende het ten aanhoren van allen en zeide: Ik weet niet, wat gij zegt. Toen hij naar het portaal ging, zag een andere hem en zij zeide tot hen, die daar waren: Die man was bij Jezus, de Nazoreeer. En wederom loochende hij het met een eed: Ik ken de mens niet. Even later kwamen zij, die daar stonden, naar Petrus toe en zeiden: Waarlijk, ook gij behoort tot hen, want ook uw uitspraak verraadt u. Toen begon hij zich te vervloeken en te zweren: Ik ken de mens niet. En terstond kraaide een haan. En Petrus herinnerde zich het woord, dat Jezus gesproken had: Eer de haan kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen. En hij ging naar buiten en weende bitter."

"Zij die Jezus gevangengenomen hadden, leidden hem voor aan Kajafas, de hogepriester bij wie de schriftgeleerden en de oudsten bijeengekomen waren. Petrus volgde hem op een afstand tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester; daar ging hij tussen de knechten zitten om te zien hoe het zou aflopen. De hogepriesters en het hele Sanhedrin probeerden een valse getuigenverklaring tegen Jezus te laten afleggen op grond waarvan ze hem ter dood zouden kunnen veroordelen, maar ze vonden er geen, hoewel zich vele valse getuigen meldden. Ten slotte meldden er zich twee die zeiden: 'Die man heeft gezegd: "Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen weer opbouwen."' De hogepriester stond op en vroeg hem: 'Waarom antwoordt u niet? U hoort toch wat deze getuigen zeggen?' Maar Jezus bleef zwijgen. De hogepriester zei: 'Ik bezweer u bij de levende God, zeg ons of u de messias bent, de Zoon van God.' Jezus antwoordde: 'U zegt het. Maar ik zeg tegen u allen hier: vanaf nu zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en hem zien komen op de wolken van de hemel.' Hierop scheurde de hogepriester zijn kleren en hij riep uit: 'Hij heeft God gelasterd! Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? Nu hebt u met eigen oren gehoord hoe hij God lastert. Wat denkt u?' Ze antwoordden: 'Hij is schuldig en verdient de doodstraf!' Daarop spuwden ze hem in het gezicht en sloegen hem. Anderen stompten hem en zeiden: 'Profeteer dan maar eens voor ons, messias, wie is het die je geslagen heeft?' Petrus zat buiten, op de binnenplaats. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe, dat zei: 'Jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea!' Maar hij ontkende dat met klem, zodat allen het konden horen: 'Ik weet niet waar je het over hebt.' Toen hij wilde weggaan naar het poortgebouw, zag een ander meisje hem. Ze zei tegen de omstanders: 'Die man hoorde bij Jezus van Nazaret!' En opnieuw ontkende hij en zwoer: 'Echt, ik ken de man niet!' Even later kwamen de omstanders naar Petrus toe, ze zeiden: 'Jij bent wel degelijk een van hen, trouwens, je accent verraadt je.' Daarop begon hij te vloeken en hij bezwoer hun: 'Ik ken die man niet!' En meteen kraaide er een haan. Toen herinnerde Petrus zich wat Jezus gezegd had: 'Voordat er een haan gekraaid heeft, zul je mij driemaal verloochenen.' Hij ging naar buiten en huilde bitter."

"De mannen die Jezus gevangen genomen hadden, brachten Hem naar het paleis van hogepriester Kajafas. Daar was de hele Hoge Raad bijeen. Petrus volgde op een afstand. Hij ging naar de binnenplaats van het paleis van de hogepriester. Daar bleef hij bij de soldaten zitten om te zien hoe het met Jezus zou aflopen. De leidende priesters en de andere leden van de Hoge Raad zochten getuigen om Jezus ter dood te kunnen veroordelen. Maar zij vonden alleen mensen die een vals getuigenis wilden afleggen. En die getuigenissen waren niet met elkaar in overeenstemming. Tenslotte stapten er twee mannen naar voren die zeiden: "Wij hebben Hem horen zeggen dat Hij de tempel van God kon afbreken en in drie dagen weer opbouwen." De hogepriester stond op en vroeg aan Jezus: "Wat hebt U daarop te zeggen? Hebt U dat gezegd of niet?" Maar Jezus bleef zwijgen. "Uit naam van de levende God," riep de hogepriester. "Zeg ons of U de Christus bent, de Zoon van God." "U zegt het," antwoordde Jezus. "Straks zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van God. U zult Hem ook zien terugkomen op de wolken aan de hemel." Hevig verontwaardigd scheurde de hogepriester zijn kleren kapot. Hij schreeuwde: "Hij belastert God! Hebben we nu nog getuigen nodig! U hebt allemaal gehoord wat Hij zei! Wat doen wij met Hem?" De mannen van de Hoge Raad schreeuwden allemaal: "Hij moet ter dood gebracht worden!" Daarna spuugden zij Hem in het gezicht en sloegen Hem. Sommigen gaven Hem klappen in het gezicht en hoonden: "Hé, profeet! Zeg, Christus! Zeg eens wie U heeft geslagen!" Ondertussen zat Petrus nog steeds op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester. Een dienstmeisje kwam naar hem toe en zei: "U was ook bij die Jezus uit Galilea." Maar Petrus ontkende heftig: "Welnee, hoe komt u daarbij?" Later bij de poort zag een ander meisje hem. Zij zei tegen de mensen die daar stonden: "Die man was ook bij Jezus van Nazareth." Petrus zwoer dat het niet waar was. "Ik ken die man niet!" riep hij uit. Kort daarna kwam een van de mannen naar hem toe en zei: "Ik weet zeker dat u een discipel van Hem bent. Ik hoor het aan uw Galilees accent." Petrus begon te vloeken en te tieren. "U bent gek! Ik ken die man niet! Ik zweer het!" Hij had het nog maar net gezegd of er kraaide een haan. Toen herinnerde hij zich wat Jezus tegen hem had gezegd. "Petrus, voordat de haan kraait, zul jij drie keer zeggen dat je Mij niet kent." Hij ging naar buiten en huilde bittere tranen."

 

Lees deze Wat Jezus deed in:
- Engels

 

Vorige Wat Jezus Deed

6 december 2025 Matthëus 26:55-56
5 december 2025 Matthëus 26:50-54
4 december 2025 Matthëus 26:47-50
3 december 2025 Matthëus 26:45-46
2 december 2025 Matthëus 26:39-44
1 december 2025 Matthëus 26:36-38
30 november 2025 Matthëus 26:31-35
 

Home